Het Licht schijnt in de duisternis.
Ik weet van
mij, maar meer dan dat.
Meer ben ik, dan ik denk te weten.
Ik ben als jij een mens en ik bevat
meer dan de schepping immer heeft bezeten.
Het Al heeft op zichzelf bevochten
de mens, die op zichzelve ziet.
En op hetgeen waarmee hij is vervlochten:
de stof, die hem het licht en leven biedt.
Het licht heeft zich een plaats verworven
en heeft het leven aan de stof gegeven.
In duisternis zou 't zijn gestorven
als 't niet door stof kon blijven leven.
Dat weten jij en ik als mens;
ons is de stof gegeven om het licht.
Met onze zinnen als haar lens
ziet de natuur haar eigen vergezicht.
Dat is wat ik, wat jij ook ziet:
het licht blijft in het duister schijnen.
Gegrepen door het duister wordt het niet,
maar doet het evenmin verdwijnen.
Wij kunnen niet slechts blijven schouwen,
maar doen als zij, die door ons kijkt.
Een tempel als een kosmos bouwen
waar 't licht langs donk're stenen strijkt.
Erik Tjallinks
februari 1998
Deze tekst is overgenomen van de website der achtbaren loge Het Azuren Gewelf no. 282 te Leeuwarden