Geschiedenis
De
Operatieve Vrijmetselrij
In
de Middeleeuwen waren de handwerkslieden verenigd in gilden. Deze vormden,
als vroege voorlopers van de hedendaagse werkgevers en -nemers organisaties,
een bron van zekerheid voor de aangesloten leden en hun opdrachtgevers.
Iedereen die een handwerk uitoefende en gevestigd was in een bepaalde stad,
diende lid te zijn van zijn gilde. Zo hadden bakkers, koperslagers,
timmerlieden, etc. allemaal hun eigen gilde. Behalve de steenhouwers.
Voor
hen was in de steden geen permanent werk doordat er voornamelijk gebouwd
werd met hout en leem. Zij vonden hun werk bij de bouw van o.a. kastelen,
kerken en vestigingsmuren en trokken, veelal begeleid door vrouw en kinderen,
dan ook van bouwplaats naar bouwplaats. Door hun reizende karakter
konden zij ook geen gildes vormen. Toch hadden ook zij hun bedrijfsvereniging:
de loges. In deze bouwhutten of werkplaatsen werd door de meester de bouw
geleid, bewerkten de steenhouwers hun stenen en kon men eten, drinken en
rusten tijdens de toegestane rustpozen.
Al
naar gelang de opleiding en ervaring konden zij bepaalde rechten verwerven,
zowel in materiële als in immateriële zin. Het is daarom niet
verwonderlijk dat sollicitanten zich soms beter voordeden dan zij
daadwerkelijk waren. Bovendien diende de vakkennis tegen concurrentie te
worden beschermd. Alleen zij die daartoe bevoegd waren, werden op bepaalde
werkbesprekingen toegelaten. Behalve monniken en geleerden kom bijna niemand
in die tijd lezen en schrijven. Daarom werd in plaats van getuigschriften
en diploma's gebruik gemaakt van paswoorden, een geheim gehouden tekens
en bepaalde haddrukken als methode om het kaf van het koren te scheiden.
Naar
de volgende pagina: De Speculatieve Vrijmetselarij
Terug
naar: Wat is Vrijmetselarij?
|